[Verschaffen]
VERSCHAFFEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verschafte, heb verschaft. Van het onscheidb. voorz. ver en schaffen. Bezorgen, leveren: iemand geld, gelegenheid, enz. verschaffen. Den goeden zal hij heil verschaffen. L.D.S.P. Verschaften 't lekkerste banket. Poot. Van hier verschaffing.