[Verroekeloozen]
VERROEKELOOZEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verroekeloosde, heb verroekeloosd. Van het onscheidb. voorz. ver en roekeloozen. Door verwaarloozing en roekelooze onachtzaamheid voor leed blootstellen: ten ware, dat zi bi ken iken rampe verroekeloost worden. v. Hass. Men ziet u 't recht verroekeloozen. L.D.S.P. Zijn leven, zijne gezondheid, enz. verroekeloozen. Van hier verroekeloozing. Zie roekeloos.