Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
verre en kijker. Een werktuig, om dingen, die op eenen grooten afstand gelegen zijn, te beschouwen: de uitvinding der verrekijkers. Met den verrekijker. Vond. De Lottringer moest een goeden verrekijker gehadt hebben. Hooft. Zijn staatkundige verrekijker deugt niet, is, hij ziet in het staatkundige niet ver vooruit. |
|