[Verraad]
VERRAAD, z.n., o., des verraads, of van het verraad; zonder meerv. Van het onscheidb. voorz. ver en raden, met weglaating van den staart; zie ver. De daad van verraden Anders verraderij, en bij Kil. verraderschap: het verraad werd nog in tijds ontdekt. Als of zij 't verraat hadden willen hervatten. Hooft. Was tot dien moort gekoren, en 't gruwelijk verraet. Vond.