[Verontheiligen]
VERONTHEILIGEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verontheiligde, heb verontheiligd. Van het onscheidb. voorz. ver en ontheiligen. Ontwijden, een ding anders behandelen, dan deszelfs heiligheid vordert: de vaten des tempels werden grovelijk verontheiligd. Gods naam door ijdel gebruik verontheiligen. Van hier verontheiliging.