[Vernoegd]
VERNOEGD, bijv. n. en bijw., vernoegder, vernoegdst. Eigenlijk een deelw. van vernoegen. Evenveel, als vergenoegd, wel tevreden: wees met het uwe vernoegd. Alleen met zijn gewas vernoeght. Vond. Het juicht vernoegd en blij. L.D.S.P. Van hier vernoegdheid. Zamenstell.: onvernoegd.