Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
deren, van neder. Verlagen, in aanzien of vermogen, doen dalen: zijnen vijand vernederen, uwe oogen zijn tegen de hooge, ghij sultse vernederen. Bijbelv. Verneer hun trots! L.D.S.P. Zwicht ieder nu voor uw geslacht, 't wordt eens verneert en uitgelacht. Hooft. Zich vernederen, is, zich laag aanstellen, zich verootmoedigen: die hemselven vernedert, sal verhoogt worden. Bijbelv. Want ik verneder mij voor u alleen in 't stof. Vond. Van hier vernedering. |
|