[Vermolsemen]
VERMOLSEMEN, onz. w., gelijkvl. Ik vermolsemde, ben vermolsemd. Van het onscheidb. voorz. ver en molsemen. Anders ook vermolmen. Bij Kil. verolmen, verolsemen, vermolmsemen. Tot molsem, of molm, overgaan: het houtwerk begint reeds te vermolsemen. Lang vermolzemd en doorwormt. Oud. Het deelw. vermolsemd werd oulings ook voor beurs, rotachtig gebezigd: vermolsemde peijren. Kil.