[Vermogend]
VERMOGEND, bijv. n., vermogender, vermogendst. Eigenlijk, een deelw. van vermogen. Als bijv. n., magtig: uwe vermogende tusschenkomst en bescherming. Welgegoed, rijk: het zijn zeer vermogende lieden. Van hier vermogendheid, vermogentlick, Kil. Zamenstell.: onvermogend.