[Vermetselen]
VERMETSELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vermetselde, heb vermetseld. Van het onscheidb. voorz. ver en metselen. Anders metselen, dan voorheen: ik laat dien kelder geheel vermetselen. Al metselende verbruiken: hoe veel steen zult gij daaraan wel vermetselen? Aan metselwerk te koste leggen: ik heb reeds vrij wat gelds vertimmerd en vermetseld. Van hier vermetseling.