Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
telst. Door verwisseling van L en N gevormd van vermeten, deelw. van vermeten. Al te koen, al te stout: welk een vermetel bestaan! Op hun maght hoogmoedigh en vermetel. Hoogvliet. Den tuimelgeest, die 't volk verkeerde en zoo vermetel vloekt en schelt. Vond. Vermeetle lastermonden. L.D.S.P. Van hier vermetelheid, vermetellijk. |
|