[Verlullen]
VERLULLEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verluide, heb verluld. Van het onscheid. voorz. ver en lullen. In den lagen volksstijl, met zotte taal doorbrengen: waar hebt gij dat uur wederom verluld? Al lullende verpraten: zij verlult alles aan hare buren. Zie lellen, lullen.