[Verlossing]
VERLOSSING, z.n., vr., der, of van de verlossing; meerv. verlossingen. Van verlossen. De daad van verlossen: hoe reikhalst hij naar verlossing uit zijne gevangenis. Mijne verlossing van dat drukkend leed. Terstond na de verlossing stierf de kraamvrouw. In de Godgeleerdheid geeft men den naam van verlossing aan de zegenrijke gevolgen der verschijning van den grooten Jezus. Zamenstell.: verlossingswerk, enz.