[Verloren]
VERLOREN, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Eigenlijk, een deelw., van verlieren, zie verliezen. Als bijv. n., vruchteloos: verloren arbeid doen. Kil. In een verloren oogenblik, in een oogenblik dat anders nutteloos was. Aan ongeluk en verderf overgegeven: gij zijt verloren, als gij zulks doet. Het berouw van den verlorenen zoon. Dat sine maghe waren verloren, de Heidijn storven daer te voren. M. Stok. Verloren hoop, is bij Kil., een hoop krijgsvolks, dat voor een leger uit geplaatst, voor de grootste gevaren blootgesteld is. Zoo is, mede in den krijgsdienst, een verloren post, die zoo gevaarlijk is, dat men zich daar als verloren mag rekenen. Als bijw., is verloren, in verloren gaan, ten verderve. Sij en sullen niet verloren gaen in der eeuwigheijt. Bijbelv. Te zoek: het is verloren gegaan, of geraakt. Nopens verloren maandag, zie koppermaandag en raasmaandag.