[Verlasteren]
VERLASTEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik verlasterde, heb verlasterd. Van het onscheidb. voorz. ver en lasteren. Belasteren: verlastren zinneloos de strengheit van Jupijn. Vond. Van hier verlastering: het gedijt u tot haet, verlasteringe en schande. Vond.