[Verlangen]
VERLANGEN, z.n., o., des verlangens, of van het verlangen; meerv. verlangens. Eigenlijk, de onbepaalde wijze van verlangen. Het gene men verlangt: hij kreeg dus wezenlijk zijn verlangen. De daad van verlangen, reikhalzing, begeerte: stont reeds een menigte met uitgestrekt verlangen voor Isis tempeldeur. Hoogvl. De dienstmaagd op haar vrouw ziet, met verlangen, om haare gunst t'ontfangen. L.D.S.P. Het verlangen harer zielen. Bijbelv. Het verlangen dubbelt zijnen draf. Hooft. Zamenstell.: zielsverlangen, enz.