[Verkoopen]
VERKOOPEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik verkocht, heb verkocht. Van het onscheidb. voorz. ver en koopen. Ottfrid. sirkoufen, Tatian. furcausen, Kero farchaufan, hoogd. verkaufen, vries ferkeepje. Voor geld, of iets anders, overdoen: ik heb het bij openbare veiling verkocht. Sij maeckt fijn lijnwaet, ende verkoopt het. Bijbelv. Uw uitverkoren schaaren verkoopt g'aan hun geweldenaaren. L.D.S.P. Van hier verkoopachtigh, Kil., verkoopbaar, verkoopelick, Kil., verkooper, verkooping, verkoopster. Zamenstell.: boekverkooper, fruitkooper, zielverkooper, beter cedelverkooper, enz. Verkoopdag, verkooptijd, enz.