[Verknocht]
VERKNOCHT, bijv. n., verknochter, verknochtst. Eigenlijk, een deelw. van verknochten, verbinden. Verbonden: door 't huwelijk verknocht. Halma. Gehecht, door genegenheid verkleefd: hij is grootelijks aan mij verknocht. Van hier verknochtheid, verknochting. Halma. Anders wordt verknocht ook als een deelw. van verknoopen beschouwd, 't welk oudt. ongelijkvl. was.