[Verkennen]
VERKENNEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verkende, heb verkend. Van het onscheidb. voorz. ver en kennen. Iets in zijnen aard, in zijne gesteldheid, opnemen: wij poogden het bemerkte land te verkennen. Den vijand verkennen, basterdw. recognosceren. Van hier verkenbaar, verkenning. Zamenstell.: verkenningsmiddel, verkenningsteeken, enz.