[Verhinderen]
VERHINDEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik verhinderde, heb verhinderd. Van het onscheidb. voorz. ver en hinderen. Beletten, door hindernissen terug houden: ik werd verhinderd, om het af te maken. Verhinder zijne gruwelstukken. L.D.S.P. Van hier verhindering.