[Verhemelte]
VERHEMELTE, z.n., o., des verhemeltes, of van het verhemelte; meerv. verhemelten. Van verhemelen, bij Kil. verwelven. Bij denzelfden Kil. een gewelf. Hedendaags, het gewelf des monds: mijne tong kleeft aan mijn verhemelte. Anders ook gehemelte. De hemel van eene koets, eene ledekant, eenen troon, en meer dergelijke. Zie hemel.