[Verhelpen]
VERHELPEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik verhielp, heb verholpen. Van het onscheidb. voorz. ver, en helpen. Iets door zijne hulp uit eenen slechten toestand in eenen beteren overbrengen: ik poogde het wel een weinig te verhelpen; maar vergeefs! Iets kwaads door zijne hulp wegnemen: de gebreken des ouderdoms laten zich niet verhelpen. 'Er is geen verhelpen aan, is, het laat zich niet verhelpen. Van hier verhelping.