[Verhakkelen]
VERHAKKELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verhakkelde, heb verhakkeld. Van het onscheidb. voorz. ver en hakkelen. Bij Kil., iets aan deszelfs vorige bestaan ontrukken, door het in kleine stukjes te hakken. Figuurl., is verhakkeld gehavend, ontredderd: die voor den preekstoel zaten verhackelt en verscheurt. J. de Deck.