[Vergrootglas]
VERGROOTGLAS, z.n., o., van het vergrootglas; meerv. vergrootglazen. Verkleinw. vergrootglaasje. Van vergrooten en glas. Een glas, 't welk de voorwerpen, die men daardoor beschouwt, vergroot: de nutte uitvinding der vergrootglazen. Iemands gebreken door een vergrootglas beschouwen, is, dezelve grooter achten, dan zij wezenlijk zijn.