[Vergrammen]
VERGRAMMEN, bedr. w., gelijkvl. Ik vergramde, heb vergramd. Van het onscheidb. voorz. ver en grammen, van gram. Gram maken: dat zal hem nog meer vergrammen. Ja, wij, en onze vadren tevens vergramden God, den God des levens. L.D.S.P. Ook wederkeeriglijk: die sich tegen hem vergramt, sond gt tegen sijne ziele. Bijbelv. Van hier vergramming, en, van het deelw. vergramd, vergramdheid.