[Vergiftig]
VERGIFTIG, bijv. n., vergiftiger, vergiftigst. Van vergift. Zie ig. Met vergift besmet: het is een vergiftig plantgewas. Daerom sal het oordeel als een vergiftich kruijt groenen. Bijbelv. Piton dus vergiftigh en hoogmoedigh. Vond. Figuurlijk, bits en gevaarlijk: zij heeft eene vergiftige tong in den mond. Van hier vergiftigen, vergiftigheid, vergistiglijk, enz.