[Vergeeflijk]
VERGEEFLIJK, bijv. n., vergeeflijker, vergeeflijkst. Van vergeven. Dat vergeven worden kan en mag: de misdaad van den eenen schijnt mij vergeeflijker, dan die van den anderen. Vergevensgezind: een Christen moet altijd vergeeflijk zijn. Van hier vergeeflijkheid.