[Verfommelen]
VERFOMMELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verfommelde, heb verfommeld. Van het onscheidb. voorz. ver en fommelen. Anders ook verfrommelen. Iets door kreuken, die men daarin brengt, afzigtelijk maken: gij verfommelt uwe kleederen geweldig. Van hier verfommeling.