[Verdiepen]
VERDIEPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verdiepte, heb verdiept. Van het onscheidb. voorz. ver en diepen, van diep. Dieper maken: de haven wordt verdiept. Zich ergens in verdiepen, is, diep daarin doordringen: verdiep u niet in het ondoorgrondelijke! Zich in schulden verdiepen, is, al meer en meer schulden maken. Van hier verdieping.