[Verdichtsel]
VERDICHTSEL, z.n., o., des verdichtsels, of van het verdichtsel; meerv. verdichtselen, en verdichtsels. Van verdichten. Iets, dat verdicht, valschelijk versierd, wordt: dien sal men eenen meester van schandelicke verdichtselen noemen. Bijbelv. Het verkleinw. is verdichtseltje.