[Verdartelen]
VERDARTELEN, verdertelen, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verdartelde, heb en ben verdarteld. Van het onscheidb. voorz. ver en dartelen. Bedr., in dartelheid verkwisten: hoe menig kostelijk uur wordt er niet in ijdele ledigheid verdarteld! Dartel maken: gij verdartelt den Jongen. De snaer en pijpen verdertlen lijf en geest. Vond. Onz., dartel worden: hij is geheel verdarteld en verwilderd. Van hier verdarteling.