[Verdagvaarden]
VERDAGVAARDEN, bedr. w., gelijkvl. Ik verdagvaardde, heb verdagvaard. Van het onscheidb. voorz. ver en dagvaarden. Bij Kil. en Halma evenveel, als dagvaarden, ter dagvaart doen komen: wie soude mij verdaghvaerden! Bijbelv. Bescheiden, over het algemeen: verdaghvaert d'oorlogsbende. Vond. Van hier bij Halma verdagvaardiging, schoon de regelmaat der taal verdagvaarding vorderde, en men hedendaags enkel dagvaarding en dagvaarden, gebruikt.