[Verblinding]
VERBLINDING, z.n., vr., der, of van de verblinding; zonder meerv. Van verblinden. De daad van verblinden: het bliksemvuur trof hem met eene kortstondige verblinding. Door verblinding van het oog des regters. De gevolgen van verblinding, de staat van eenen verblinden, vooral oneigenlijk: welk eene verblinding!