Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |
Eigenlijk, al bergende van onder de oogen van anderen verwijderen, of zoeken te verwijderen: groes in de aerde, ende verbergde het gelt sijns heeren. Bijbelv. Voorts ook aan evenveel welke navorschingen van anderen onttrekken, of zoeken te onttrekken: door eijgene liefde mijne misdaet verbergende. Bijbelv. En hem vergeefs mijn zonden wou verbergen. L.D.S.P. Inzonderheid door stilzwijgen: ik verberg mijn stille wenschen voor de menschen. L.D.S.P. Verbergt nu niet voor mij de sake, die ick u vragen sal. Bijbelv.; waar men meermalen vindt: iets van iemand verbergen, in plaats van: iemand iets verbergen, of voor iemand; zoo als in: waerom soude dan mijn vader dese sake van mij verbergen? Voorts is zijn aangezigt, zijne oogen, of zich, van, of voor, iemand, of iets, verbergen, aldaar, zijne gunst daaraan onttrekken, of onthouden; maar zijn aangezigt ergens van verbergen is ook wel eens blootelijk, het niet gadeslaan, of niet in gedachtenis houden. Dus is verbergt uw aengesicht van mijne sonden, door L.D.S.P. te regt omschreven: verberg, o God! uw glansrijk aangesicht van mijne schuld! vergeet mijn overtreeden! Van hier verberger, verberging, en het deelw. verborgen, dat men als bijv. n. gebruikt; zie verborgen. Verbergen, hoogd. ook verbergen, bij Ottfrid. en Notk. reeds ferbergen. Intusschen bediende men zich oulings in plaats daarvan vaak van het eenvoudige bergen, of van verbaren, het tegenoverstaande van openbaren. In het neders. gebruikt men verhüden, in het vries. weibergje, weistopje. |
|