[Verantwoorden]
VERANTWOORDEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik verantwoordde, heb verantwoord. Van het onscheidb. voorz. ver en antwoorden. Bedr., eigenlijk, door het geven van antwoord op gedane vragen boven alle verder onderzoek verheffen: hoe zult gij dat verantwoorden? Hij heeft zich uitnemend verantwoord. So verantwoorde ick mij selven met des te beteren moedt. Bijbelv. Door ontwikkeling der redenen van het verrigte, of door het afleggen van rekening, aan verdere verpligting daartoe ontheffen: verantwoord uw gedrag in dezen. Ik wenschte, dat ik die penningen reeds verantwoord had. Ontvangst en uitgave werd behoorlijk verantwoord. Onz., met eene of andere verantwoording onledig zijn: de gaarders verantwoorden elke maand. Dewijle hij verantwoordende seijde. Bijbelv. Voorts is: het geldt verantwoordt alles, in den Statenbijbel, verschaft al het noodige daartoe. Wat te verantwoorden hebben, zich zoo gedragen, dat men zulks bezwaarlijk doen kan. De zieke heeft het zwaar te verantwoorden, loopt gevaar van sterven. Eindelijk is furantwurten in den Zwabenspiegel verdedigen. Van hier verantwoordelijk, verantwoorder, verantwoording.