Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Veradellijken] VERADELLIJKEN, bedr. w., gelijkvl. Ik veradellijkte, heb veradellijkt. Van het onscheidb. voorz. ver en adellijken, van adellijk. Adelen, adellijk maken: hij werd om zijnen edelen heldenmoed veradellijkt. Van hier veradellijking. Vorige Volgende