[Veest]
VEEST, z.n., m., van den veest; meerv. veesten. Een wind, dien men zachtjes van onderen loost. Van hier veesten, zulken wind lozen, en geveest, het lozen van zulke winden.
Veest, Kil. vijst, vijstinghe, vries. fiest, hoogd. fist, eng. fieste, fizzle, fr. vesse, lat. peditus, is klanknabootsend.