[Veertiger]
VEERTIGER, z.n., m., des veertigers, of van den veertiger; meerv. veertigers. Een medelid eener vergadering van veertig personen. - Iemand, die veertig jaren oud is. - Wijn van dien ouderdom. - En een schip dat veertig stukken geschut voert: er kwamen twee veertigers op ons af.