[Veelhoek]
VEELHOEK, z.n., m., des veelhoeks, of van den veelhoek; meerv. veelhoeken. Verkleinw. veelhoekje. Van veel en hoek. In overeenstemming met driehoek, vierhoek, vijfhoek, enz., eene wiskundige figuur, die vele hoeken heeft; en bijzonderlijk eene, die er meer dan vier heeft: meet de verschillende hoeken van dien veelhoek eens. Ja evenveel welk ding, welks oppervlakte meer dan vier hoeken heeft: het is geene vierkante schans, maar een veelhoek. Hoogd. vieleck, naar het gr. πολυγωνον. Van hier veelhoekig, veelhoekigheid.