[Vastkluisteren]
VASTKLUISTEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik kluisterde vast, heb vastgekluisterd. Van vast en kluisteren. Eigenlijk, met kluisters verbinden: hij zit met den hals aan den muur vastgekluisterd. Overdragtelijk, naauw en onverbrekelijk aan iets hechten: hunne zielen werden door de hartelijkste liefde aan elkanderen vastgekluisterd.