[Vastklampen]
VASTKLAMPEN, bedr. w., gelijkvl. Ik klampte vast, heb vastgeklampt. Van vast en klampen. Met eenen, of meer, klampen vastmaken: het zit daaraan vastgeklampt. Zich vastklampen, zegt men van een schip, of deszelfs bestuurders: het Hollandsche admiraalschip klampte zich aan het Engelsche vast. Toen wij ons aan den vijand vastgeklampt hadden, sprongen wij over.