Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
uit Godsdienstige beginselen: zij hielden een vasten. David vastede een vasten. Bijbelv. Voorts bestempelt men den vastentijd ook wel eens met den naam van vasten, die dan vr. is. Zie vaste. Zamenstell.: vastendag, vastentijd, enz. Van vasten. |
|