[Valstrik]
VALSTRIK, z.n., m., des valstriks, of van den valstrik; meerv. valstrikken. Verkleinw. valstrikje. Van val en strik. Een strik, die even als eene val dient, om deze of gene dieren te vangen: er worden valstrikken gezet. Overdragtelijk, al wat dient, om iemand listiglijk te verstrikken: zijn goed is hem ten valstrik. Saul seyde: ick salse geven, datse hem ten valstricke zij. Bijbelv.