[Vaarwater]
VAARWATER, z.n., o., des vaarwaters, of van het vaarwater; meerv. vaarwateren, of vaarwaters. Van varen en water. Het water, waardoor men vaart: het is een slecht vaarwater. Dat vaarwater is voor mij te naauw en ondiep. Dwars in het vaarwater liggen, is evenveel, als iemand in het vaarwater zitten, hetzelve voor hem verstoppen, hem belemmeren, tegenstreven.