[Uitwrijven]
UITWRIJVEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik wreef uit, heb uitgewreven. Van uit en wrijven. Al wrijvende reinigen: wrijf mijne kousen uit. Al wrijvende wegnemen: al het slijk moet uit den overrok uitgewreven worden. Waarom wrijft gij weer een schrapje uit?