[Uitwasemen]
UITWASEMEN, onz. w., gelijkvl. Ik wasemde uit, heb uitgewasemd. Van uit en wasemen. Wasem van zich geven: sommige ligchamen wasemen ligter uit, dan andere. Ik begin reeds uit te wasemen. Ergens al wasemende uitkomen: er wasemen kwade dampen uit. Ook wel eens bedr., als wasem opgeven: zulke bloemen wasemen geene gezonde lucht uit. Van hier uitwaseming.