[Uitvinden]
UITVINDEN, bedr. w., ongelijkvl. Ik vond uit, heb uitgevonden. Van uit en vinden. Iets, dat nog niet bestaat, door eene toevallige, of opzettelijke, inspanning van gedachten, verzinnen: wie heeft de drukkunst uitgevonden? Voor dat het buskruid uitgevonden wierd. Iets, dat reeds bestaat, het eerste ontwaar worden, heet daarentegen hetzelve ontdekken. Intusschen wordt uitvinden, in den Statenbijbel ook gebezigd, wegens reeds bestaande dingen, die men door navorsching ontwaarwordt: dat de mensche niet en kan uijtvinden het werck, dat onder de sonne geschiet. Bijbelvert.; of wegens dingen, die men door middel van inspan-