[Uitvechten]
UITVECHTEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Ik vocht uit, heb uitgevochten. Van uit en vechten. Bedr., door lang en geweldig oorlogen verzwakken, te onderbrengen: Ilium door tienjarigen oorlog uitgevochten. Oud Onz., ten einde vechten: laat die haantjes uitvechten!