Nederduitsch taalkundig woordenboek. T-U. V
(1810)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 317]
| |
zen: met welk schip voer hij uit? Zich ijlings ergens uit begeven: de Duijvel is uijt uwe dochter uijtgevaren. Bijbelvert. Met geweld losbarsten: doe voer een wint uijt van den Heere. Bijbelvert. In toornige uitdrukkingen losbarsten: zij begon vreesselijk tegen hem uit te varen. Hij is tegen hen uijtgevaren. Bijbelvert. Ten einde varen: dat scheepje zal haast uitgevaren hebben. Bij Kil. ook weggevoerd worden, zoo als een lijk ter begrafenis. Van hier uitvaart. |
|