[Uittrompetten]
UITTROMPETTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik trompettede uit, heb uitgetrompet. Van uit en trompetten. Onder trompettengeschal aankondigen: men liet den vrede alomme uittrompetten. Overdragtelijk, met een luid gewag bekend maken: hij begon zijnen eigenen lof uit te trompetten.